Les Landes – Philip Nieuwenhuyse

Les Landes in Frankrijk is een favoriete zomerbestemming van ons. Tussen Leon en St. Gironde ligt de camping, zo’n 125 km voorbij Bordeaux aan de Golf van Biscaje. De Atlantische Oceaan dus. Het terrein ligt in een duinlandschap temidden van enorme naaldbossen met bomen tot wel 30 meter. De onderste helft van de naaldbomen zijn haast allemaal tak- en naaldloos en de bodem is bedekt met kolossale tapijten met knie- tot manshoge varens Dat maakt het fietsen hier toch wel heel apart, net of je de everzwijnen zo uit het bos kunt verwachten.

De fietsmogelijkheden zijn hier legio. Oké wel niet zo spectaculair als in de Verdon of de Alpen, maar leuke routes zijn er zat te maken. De wegen zijn over het algemeen vrij recht, licht heuvelachtig met een enkele korte pittige klim en ontzettend stil. Hele einden kom je haast niemand tegen. Dat komt, vrijwel iedereen neemt de doorgaande Noord-Zuid routes. Dus als je de kleinere dwarswegen neemt die Oost – West lopen, waan je jezelf een beetje in het oude Gallië, toen er nog geen gemotoriseerd verkeer was. Als je een stop inlast, midden in zo’n niemandsland en je kijkt omhoog, zie je de toppen van de dennen tientallen meters boven je uit torenen. Ze lijken om te vallen tegen de achtergrond van de bewegende wolken en je hoort alleen het ruisen van de wind door de groene naalden. Verder is het écht stil. Nee, dat is niet helemaal waar. Krekels hoor je nog. Heel vreemd, op sommige plekken zitten ze niet, maar iets verderop huizen hele kolonies! Net of ze bij elkaar op bezoek gaan, op theevisite of zoiets. De wegen hier in Les Landes zijn over het algemeen goed, overal geasfalteerd, maar wel verdomd goed opletten op gaten in het wegdek. Dan is het fietsen in de streek een plezierige, sportieve en ontspannende bezigheid, waarbij je zo in een week een paar honderd kilometer bij elkaar trapt.

Vanuit de camping (Arnaouchot) heb ik ook nog een tourtocht met wat Franse sportievelingen gemaakt. Leeftijdsgenoten waren het. Ze stonden trouw 3x per week rond 9 uur ’s ochtend bij de recptie te wachten of er nog meer liefhebbers kwamen. Ze waren met z’n tienen en als je oppervlakkig keek, leek het net of ze allemaal uit een album van Astrix en Obelix gestapt waren. Allemaal veteraan, allemaal een gevorderde leeftijd, allemaal de knoestige, pezige of potige uitstraling die de mannen uit het dorpje van Asterix hebben. Allemaal hadden ze van die gespierde kuiten die een gorieus verleden van jarenlange wedstrijden suggereren. Darrigalix, Poulidix en Anquitilix herkende ik in hun voorvaderen. En …. ze spraken geen woord Engels. Nou ja, geen woord? Er was er één die wat losse woordjes sprak, zodat hij mij duidelijk kon maken dat ze rond de 80 km zouden fietsen met een snelheid van plus minus 30 km/uur. In een groep moet dat te doen zijn, dacht ik nog. Vooruit dus maar. Er kwam nog een Duitser het 12-tal compleet maken. Rond de dertig, snelle outfit, flitsende fiets en vloeiend Engels in zijn bagage. Een soort Jan Ullrich. De starts was erg rustig zo rond de 23 km/uur. Dat gaat goed, dacht ik een half uur, vol vertrouwen. Maar niet voor lang. Toen kwamen we op lange rechte stukken. De Poulidixen en de Darrigalixen schakelden wat en schroefden het tempo snel op tot rond de 42!!

Wanhopig trappend kon ik niet anders meer doen dan in het wiel van Darrigalix hangen, maar het korte kabeltje veranderde al snel in elastiek. Brede ruggen en knoertige kuiten vulden mijn gezichtsveld. Plaatsnamen “flitsten” voorbij. Azur, Soustons, Vieille Boucau, Messanges …. Het waren alleen maar woorden zonder betekenis voor mij. Na 50 km dacht ik Maarten zijn pijp maar te geven. Gelukkig stopten ze even om iedereen bij te laten komen. Een slagveld achter me was het, want ik was niet de laatste renner. Verder ging het weer, heuvelachtig terrein nu. Op het grote blad omhoog, op het grootste rad omlaag. 

Bleek dat er achter mij een paar een kortere doorsteek terug namen, die vonden het tempo te gek. Had ik ook wel gewild, maar ik hoorde en merkte het te laat. De kans was voorbij. Had ik maar niet voorin mee moeten draaien met de snelle jongens. Jongens, jaja!!

De Poulidixen en de Anquitilixen grijnsden mij opgewekt toe. Of keken ze me meewarig aan? Dat zag ik al niet goed meer. En die Duitser, Jan Ullrich dus, reed trouwens als een trein. De lange stukken kwamen er weer aan. De snelheid ging gestaag omhoog. Niet meer tot 42, maar het tempo bleef wel rond de 38 hangen. Heuvel na heuvel, bocht na bocht, bos na bos en dorp na dorp deed ik mijn stinkende best om het elastiek met de groep heel te houden.

En ….. dat lukt niet. Ineens knapte het en liep mijn achterstand geleidelijk op tot 150 meter. Ik zag ze nog wel, maar kon er niet meer bij. 200 meter werd het en ze verdwenen al regelmatig uit zicht. Mijn moreel ook trouwens. Trap je je het apezuur, rijdt je nog 35 in je eentje, dus constant op kop (ja toch??), verdwijnt de groep langzaam uit beeld. Dan voel je ook ineens je bovenbenen, merk je dat je hijgt als Bromsnor in zijn nadagen, verlang je hevig naar een koffiestop en besluit je de borden richting Moliets maar te volgen. Daar begint tenslotte de weg naar het verlossende eindpunt.

Maar wat bleek? Stonden ze me toch netjes 5 km voor het einde op te wachten.  Bij de laatste splitsing. Maar ja, ik was bij, zij uitgerust! Dus die laatste kilometers trapte ik me nóg het snot voor de ogen en moest ik wéér lossen. 

Heb je dan lekker gefietst, vraag je jezelf na afloop van die 85 km af. Ik weet het niet. Wat ik wél weet is dat die wielrenners uit het dorpje van Asterix de volgende keer maar zonder mij gaan.

En dat wist ik helemaal zeker toen ik’s avonds nog wat zat na te mijmeren voor de tent en mijn neus een geur van gebraden vlees rook.  Everzwijn? Een barbecue. De moderne variant van het traditionele feestmaal. Had ik het tóch goed gezien.

Volgende keer ga ik lekker zwemmen. IN ZEE !!

Philip Nieuwenhuyse